Refia Doevendans

als  een avonturier
met pen en papier in de hand
op zoek naar nieuwe verbindingen in de chaos
vorm en kennis in een ander daglicht stellen
waardoor een nieuw perspectief ontstaat
mijn oneindigende nieuwsgierigheid voedend
beschrijf ik mijn waarnemingen
als een avonturier

In deze bundel neemt Refia Doevendans (1966) de lezer mee op een poëtische reis tussen twee werelden, van de bergen van Anatolië tot de straten van Amsterdam, van de geborgenheid van familie tot de drang naar vrijheid. Haar gedichten zijn dromerig en rauw tegelijk, een zoektocht naar identiteit, liefde en een stem die zich losmaakt van verwachtingen. Ze schrijft over een vader die dromen verkocht, een moeder die haar vleugels vouwde, een grootmoeder die fluisterend demonen in slaap suste, een tante die een vreemde werd in haar eigen dorp. Over liefde die zich uitvouwt als zijden vleugels, over schaduwen die onder de aarde sluimeren, over een paard dat haar in haar droom vond en een beer die haar leerde niet te vrezen. Maar bovenal schrijft ze over zichzelf, het kind dat zweeg, dat vluchtte in verhalen, tot de woorden haar vonden en haar adem werden. Een bundel vol verlangen, loslaten en terugkeren, een verhaal over wortels die zich uitstrekken tussen culturen en generaties, over demonen die onder de grond slapen en over liefde die zich ontvouwt als zijden vleugels.