In de tuin van mijn herinnering,
waar de rozen hun schaduw droegen,
bloeit een boom die ik nooit zag groeien,
maar waarvan ik de wortels voel
in de stille ruimte tussen mijn ribben.
De regen die viel was nooit water,
het was het gewicht van woorden
die niet uitgesproken konden worden,
de aarde slurpte ze op,
en ik bleef staan,
een bloem zonder geur.
De lucht was een spiegel,
waar ik mijn gezicht zocht
en het slechts vaag zag,
een vage contour in de wolken,
vermist tussen de tijd die zich uitstrekten
als takken die het zonlicht blokkeerden.
In de verte stond een vogel,
zijn vleugels een belofte van vrijheid,
maar zijn vlucht bleef onzichtbaar
achter de horizon,
waar de zon de dag kust,
maar de nacht zijn handen om de sterren legt.
En ik sta daar,
met het lege pad onder mijn voeten,
de tuin, de rozen, de bomen,
en de onzichtbare wortels
die diep in de aarde liggen,
maar altijd verder groeien.