‘Heb je een vuurtje?’
Beno grabbelt in de zak van zijn spijkerbroek en ondanks dat hij al jaren niet meer rookt, haalt hij met een bevende hand een aansteker tevoorschijn.
Een half vergane pallet is door Menko met zijn eeuwige houten klompen al in stukken getrapt en daarna opgestapeld in een verroest olievat.
Het hout ontbrandt, de vonken spatten er al gauw van af.
‘Pas op voor je kleren!’ zegt Kasper terwijl hij met een knokige vinger naar de geruite bloes van Beno wijst,
die geschrokken een stap van het vuur vandaan zet en deze avond liever rechtstreeks naar zijn bed was gegaan.
Het is even stil als het drietal in zichzelf gekeerd naar het knetterende vuur staart.
Niemand die hen deze avond verwacht. Het Groningse land ligt er verlaten bij; zelfs in de lucht is niets te zien.