Weemoed

Het hele seizoen wordt opgeborgen in een oude schoenendoos.
Een kleine tafelventilator, het repertoire van een merel, wat zaden van de rode klaproos.
Ansichtkaart van een vakantieliefje, zo vergeet ik niet zijn naam, uit een land hier ver vandaan.
De vlinders, met hun tere vleugels klapperen nog even, houden zich daarna bewegingsloos.
Een wespennest wil ook meedoen, slechts voor de koningin is er nog plaats.
Bijna vergeet ik een zonnestraal, hartverwarmer, om niet mijn handen te verbranden doet zij wat kalmer aan.
Afgesloten voor de winter, veilig in een diepe slaap, wacht de zomer in de doos, die pas na de lente opengaat.