Thijssen, een berucht oud-communist en genadeloos afgevaardigde van het comité der tuininspectie, houdt een aantal bijennesten op het volkstuincomplex waar ik mijn jonge jaren heb doorgebracht. Bij allen blijf ik ver uit de buurt tot ik opgroei, mijn bezwaren tegen de zoemers overboord zet en een imkercursus ga volgen die terstond mijn wereldbeeld veranderd.
Thijssen wenkt mij als ik langs zijn tuin loop. Heb ik iets fout gedaan? Hij kijkt mij voor het eerst niet nors aan terwijl hij in de rol van fanatieke tuinman met zijn schoffel tussen wel honderden nectarbloemen staat.
De ondervraging begint: “Ik hoor dat jij aan het imkeren bent geslagen?’’ Ik knik en tuur naar mijn tenen, als jong meisje voel ik mij weerloos tegenover die ruwe bolsjewiek. Hij wil dat ik hem volg naar zijn tuinhuis die ruikt naar bijenwas, uit een wereldradio klink wat volksmuziek. Op tafel ligt een boek met rode kaft. In een flits denk ik aan Mao maar gelukkig; het blijkt het ‘Handboek der moderne bijenteelt’ uit 1942 te zijn. Als ik het opensla zie ik in blokletters zijn naam en zelfs zijn tuinnummer staan.
“Kom, niet zo bedeesd”, zegt hij met een intonatie die geen enkele ruimte open laat voor tegenspraak. “Als je het boek uit hebt kom je hier weer heen.” Ik knik verlegen. En zo maar uit het niets zegt hij heel onverwacht: “In de oorlog heb ik een man geliquideerd. Dat was toen noodzakelijk. De verrader mocht niet blijven leven; het was te gevaarlijk.”
Ik blader ondertussen door het boek waardoor mijn oog op het woord ‘darrenmoord’ valt; een bij van het mannelijk geslacht wordt na het paren uit de bijenkast gegooid in het najaar en sterft daarna aan de hongerdood. Over het oorlogsverleden van de onverwacht openhartige Thijssen stel ik geen vragen. Daar heb ik achteraf spijt van.