Peddelend op mijn dobberend vlot in een zee vol plastic soep niet ver van het vervuilde strand. Ik kan het al zien liggen, zo dichtbij maar voor ons zo moeilijk te benaderen.
Kolkende stromen hebben we ondertussen al overleefd, we werden telkens overspoeld door golven van emoties die ons van ons stuk brachten, en ondanks dat mag ik nog steeds niet opgeven want ik ben de enige met kracht.
Een lied perst zich tussen verzilte lippen, zo maar uit het niets, willekeurige klanken verwordend tot evenzo betekenisloze woorden of is dit de spreektaal van een nieuwe tijd?
Ik hoop je af te leiden met een spontaan opgekomen melodietje, terwijl je steeds meer vervalt in een vegeterende vorm van bestaan.
Met grote strijken vergeetverf in zilvergrijs zijn de meeste krassen op je ziel al bedekt, te zien aan je vredige blik terwijl je eerder je waarschijnlijk net zo verzet hebt als ik. Het is bijna rustgevend als je het tenminste zou accepteren dat je als enkel individu zal verdwijnen in het allesomvattend niets maar ik heb je nodig, je moet mij ondersteunen, je geeft mij moed om door te gaan en zo houden we elkaar in wankel evenwicht.
Mijn drijvend vlot gleed eerder langs je halfverzonken lichaam, je keek naar mij en ik herkende in jou een medeziel in een zee van uitdrukkingsloze levenlozen. Ik peddel ondertussen door, ons leven zal ervan afhangen, aan de kant moeten we geraken dan zal het wel goed komen ook al weet ik bijna niet hoe ik dat moet blijven geloven.
De peddel raakt verwikkeld in een strijd tussen kwaad en goed, gaat onafgebroken met een plons het water in en komt met volle kracht weer boven. Mijn zelfgemaakte vlot houdt het nog steeds uit, gebouwd van half verzonken lege petflessen zonder statiegeld, jarenlang door mij bewaard komen nu toch nog van pas. Ik zei altijd al wie niet weggooit heeft wat. Bijeengebonden met strengen blond nephaar is het drijvend vlot ontstaan maar is het eigenlijk niet uitstel van executie? Ik denk er verder niet over na want ik moet al mijn energie gebruiken om verder te gaan.
Al die mensen die van ruimte hielden, en niet verder dachten dan hun eigen straatje, hebben alles keurig netjes opgeruimd: lege huizen, steriele stenenvelden, bomen zouden ze vellen tegen de blaadjes, en de laatste kukelende haan moest in de pan.
De vuilniswagens kwamen alles ophalen, stortten wat we eerder opbouwden buiten het blikveld der kortzichtig1en tot we werden ingesloten door het opeengestapelde vuil tot de boel onvoorzien ontplofte.
De tijd verdreef alles naar de zee en die maakte ademloos in een paar minuten een einde aan het menselijk bestaan.
Meeuwen, ultra goede overlevers, kunnen er nu nog om lachen. Stelletje krijsende rovers op plundertocht vliegen zij als vrije vogels in de rondte. Afsluitbare chips zakken met pittige smaak drijven in de buurt van een hamerhaai die ondertussen uitgehongerd aan een kunststof heup knauwt. Ik stop even met peddelen en kijk ernaar terwijl we ongemerkt een beetje afdrijven.
Etalagepoppen uit de mode, gebroken zielen in maatje 36, graaien naar de rand van ons drijvend vlot maar hun strijd is hopeloos. Met hun kale lege hoofden gevuld met vervuild water zinken zij één voor één af naar donkere diepten, een niemandsland waar ik in ieder geval nog niet wil verblijven.
Ook al lijkt het soms eenvoudig om de peddel gewoon los te laten en me achterover te laten zakken, te verzuipen, één met allen, wat is verschil tussen leven en dood als we toch al vermaakt werden tot halve machines?
Ik doe mijn ogen even dicht, een klein moment van rust; probeer gevoelens van onrecht los te laten. Mijn hand zakt langzaam in het met wasverzachter doordrenkte water waarna een klapperend kunstgebit, hapt naar mijn vingers en dat maakt mij meteen wakker met hernieuwd alert.
Mijn ogen sper ik wijd open terwijl mijn vingers tot het bot opengereten overspoeld worden met warm bloedrood. Jouw lippen wijken, je ogen gaan met moeite open. Ik hoor je met krakende stem zeggen: ’je bent de joker uit het spel, ongrijpbaar zal je zijn’.
Ik ga gesterkt rechtop zitten want zo had ik er nog niet over nagedacht. ’Samen zijn we twee, hou vol, je bent niet alleen’ hoor ik in de echo van je laatste woorden. Ik kijk met hernieuwde moed om me heen, en zie een rokerige horizon boven de zee vol restanten en denk ‘ja we gaan het overleven’ en ik peddel tot ik niets meer weet.
Woordtalenten, hét grote proza- en poëzie-evenement van Midden-Groningen dat wordt georganiseerd door Gerard Rozeboom in Hotel Faber in Hoogezand.
Pingback: Woordtalenten 2022 – Refia Doevendans