Het is een ‘dreuge’. Haar lippen tuiten terwijl ze het woord ‘droog’ met een Oost- Gronings accent uitspreekt.
‘Dizze, kist sikkom nargen’s meer krieg’n.’
Ik sta te blauwbekken in het onverwarmde zijkamertje waar de ijsbloemen op de ruiten volop in de bloei staan.
Aaltje Pot speurt voorovergebogen tussen wat rommeltjes. Haar zoektocht eindigt bij een jampotje met een verbleekt etiket. ‘Huishoudjam van meikersen’.
Ik moet helpen het roestige deksel eraf te schroeven want haar oude reuma-handen kunnen dat niet aan.
De inhoud van het glazen potje glijdt op mijn hand. Ik zie zes slapende witte bonen.
‘Dat ben’ echte Oldambster witt’n’ zegt zij. ‘Kist ze wel krieg’n, goat mie toch noit meer luk’n dit joar.’
Ik zie de weemoed in haar ogen.
‘Kist ja mooi eet’n als ’t weer kold wordt, lekker met spek en worst.’
Ik zal ze in het voorjaar als paartjes in het groentebed uitpoten en dan maar afwachten wat ervan gaat komen.