Hagel – afgewisseld door natte sneeuwbuien, bijna half april, blijkbaar wil zij dit jaar geen lenteweer maar Siberische winterkou, zolang het buiten zo tekeer gaat blijft hij binnen op zijn vaste stek, behaaglijk in het bouwvallige chalet, achter het zuidelijke raam, tv zoals altijd afgestemd op het plaatselijke kanaal.
Op de tast gaan zijn handen naar zijn pakje halfzware shag, zijn vingers net zo vergeeld als zijn eigen tanden, een ongeknipte baard en borstelige wenkbrauwen geven karakter aan zijn gerimpelde gelaat.
Een kolonie mussen nestelt tussen het pannendak na een losbandige voorjaarsorgie in de goot; bedwelmd door rook tuurt hij naar hen, al bijna blind, verlangend naar een aangename lente wacht hij naast zijn vensterbankperkje vol ontkiemend Hollands Hope.