Tante Annie met een houten dienblad, tinkelende volle glazen roze frambozen ranja; meneer de Uil en mevrouw Ooievaar tezamen verkleefd aan de buitenkant.
We kruipen uit de wigwam, mijn verentooi glijdt steeds over mijn ingevlochten kastanjebruine haren. ‘Uch’ is mijn naam en mijn land reikt tot het perk met gele Reuzenafrikanen. Mijn vriendinnetje speelt Winnetou; een eendenveer steekt uit boven hoogblond sprietenhaar. Met knieën groen van pas gemaaide gras even zitten op de bruinrode kussens van de schommelbank met afdakje tegen de felle zomerzon.
Ik drink gulzig, hou mijn glas met de uil vast met twee handen en dan mogen wij een graai doen in de trommel met plakkerige lange Jannen. Tante Annie giet thee uit een gebloemde theepot met een muts. ‘Heeft die het koud?’ vraagt Winnetou een beetje brutaal. Tante Annie die net het goudgerande porseleinen theekopje aan haar getuite lippen zet kijkt haar niet begrijpend aan. Wij lachen met elkaar, zonder voortanden, die zijn aan het wisselen.