Een relaas met een vleugje waarheid geschreven vlak voor Pasen, zingeving met gaten, het is spijs met krentenmix die de kiezer tot kleurloze gort doen vermalen.
Belast is het brein vol frases, onnavolgbare stadsverhalen, waarvan de route jammerlijk niet bij de regionale VVV is op te vragen.
Kopstoten bleef Ludde tegen de bemoste bakstenen in de stad waar hij zijn jeugd doorbracht, zijn geest verdwaalde reeds lang geleden achter het matrassenpand in troosteloze diepzinnige poelen vol eendenkroos.
Neem nou Aprilletje, met wat spraakwater glijdt zij jong en lening langs gebaande stembanden, Gronings krijgt zelfs een decadent Frans accent zodat het even lijkt op te klaren tussen ellenlange depressieve dagen.
Ingeperkte stadsrozen laten zich zelfs voor een of ander naamloos evenement met onverteerde mest omkopen, zij zullen bloeien tot zij van wit naar rooddoorbakken kleuren op een plek waar toch op zinnige hoogte geen stevig touw aan valt vast te knopen.
Of zouden de ongeschreven foto’s van het straatbeeld van toen zo nostalgisch maar armoede troef zoals de afgetrapte rechterschoen bij de rotonde oneindig negatief verlopen?
En toch komt hij met haar, onder groots applaus voor even opgepoetst hinkelend naar het stadhuis, een theatraal talent, dat valt niet te ontkennen, maar ja, zonder gekkigheid; wat is tegenwoordig nog normaal?