In het eerste kwartier van het jonge jaar
weent zij, naakt, kwetsbaar en ongeschonden.
Verstilde tranen transformeren tot kille sneeuwvlokken.
Op natte kluiten Groningse aarde neergedaald,
smelten zij tezamen, onomkeerbaar ingebeekt,
tussen onverbiddelijke scheuren in de tijd.
En voor de maan tot volle wasdom komt,
is het oude jaar reeds ongemerkt in vergetelheid weggezonken.