Onder een scheerwollen deken tussen gesteven lakens, mag ik bij oma, voor een nachtje, in de bedstee slapen.
Een brandend kaarsje in het duister op een krukje naast het bed, veroorzaakt een schaduwspel in de kamer, naast een oud statig portret.
Ik begeef mij, in mijn fantasie, in een grotesk theater, de voorstelling is geopend, slapen kan altijd later.
Hoog geëerd publiek kom kijken naar het schaduwcircus, er is zelfs een acrobaat die salto’s maakt op de rug van een galopperend paard.
De schaduw van mijn hand beweegt wild over de muur, zie daar komt een giraf gevolgd door een vrolijk huppelende haas met een pompeuze pluizen staart.
Een blaffende hond, onmiddellijk door mijn andere hand gevormd, is al snel de langoor de baas, het kaarslicht flikkert er van op, gelukkig weet de haas zigzaggend aan de hond te ontkomen door zich te verschuilen achter een schaal met droge kievitsbonen.
Dan komt oma kijken naar het vertier, zij houdt de deur slechts op een kier, haar strenge gezicht duldt geen tegenspraak, de kaars moet uit, het is tenslotte al laat, oogjes dicht snaveltje toe, schaapjes tellen en maar wachten op Klaas Vaak.
Ik doe braaf wat oma zegt en sluit mijn ogen en lig stil te wachten op het zand der dromen, maar weldra, doe ik toch een ooglid open, want natuurlijk wil ik weten of het zandmannetje echt gaat komen.