Sluimerwereld

Sluiers als fijn spinnenweefsel in langgerekte flarden strijken langs mijn nog slapende gezicht, speels kietelend wuivend, strelend,  soms een beetje opgelicht, wiegend in een zuchtje verkoelende wind.

Ik draai mij loom op mijn andere zijde, wil blijven zweven onder een heerlijk warme deken in een serene schemerwereld zonder regen en duizend dagelijkse problemen.

Dan word ik een gouden gezang waar, een vogel met een gouden stem zingt over bomen vol met fruit beladen, bloemenvelden vol met suikerzoete nectarhoning.

Met een zucht doe ik langzaam mijn ogen open, moet wennen aan het gedempte licht van het grauwe ochtendgloren. De vogel is gevlogen, rest slechts het monotone piepen van een wekker in een wereld van alledag.