We hebben ons door onzekerheid uiteen laten drijven. Onze vlucht bracht ons tot onze eigen stenen muur; het biedt bescherming maar ontneemt ons perspectief. Het is maar tijdelijk wordt er gezegd, maar voorlopig is er geen beweging, alleen stilte op de weg.
Ik hoor iemand door haar muur stilletjes huilen wat overgaat in een jammerend zingen alsof de droeve tonen konden troosten.
Een oude man, verzwakt en reddeloos verloren, niemand die hem bijstaat, blaast eenzaam zijn laatste adem uit.
Een kok slijpt zijn messen, gedreven door de wil om verder te gaan, maakt hij een ferme stap naar buiten, terug naar ons achtergelaten bestaan. “Komaan”, zegt hij streng, “We moeten weer gaan werken, willen we blijven voortbestaan.” Sommige mensen kijken door zijn daadkracht elkaar angstig door wat kieren aan.
Een boer, net klaar met aardappels poten, en voor de dooie dood niet bang, stapt uit de cabine van zijn trekker en gaat strijdlustig met bemodderde laarzen naast hem staan.
Een ondernemend kind van een jaar of zeven kruipt door een gat naar buiten; “Kom je spelen?”, vraagt hij een ander kind die in een blinde hoek achter zijn laptop zit te gamen. Zijn vriend kijkt met moeite op, al gewend aan van zijn virtuele leven.
Langzaam komt beweging in de massa; er ontstaat beroering en discussie. We zullen incasseren, kleine schuifelstapjes maken om te beginnen, niet willoos doodgaan bij de wand, maar samen werken aan ons mooie Nederland.