Het gevaarte staat achterin de groentetuin. Met een emmertje in de hand loop ik er weifelend naar toe. ‘Pluk maar zoveel als je kunt!’ zegt hij ter aanmoediging, draait zich om en gaat het arbeidershuisje in. De benodigdheden om jam te maken heeft hij al klaar staan.
Ik begin voorzichtig te plukken van de indrukwekkende prikkelstruik terwijl ik tracht mijzelf niet te bezeren. ‘Proef dan’ hoor ik een zacht stemmetje tegen mij zeggen of was dat nou verbeelding? Ik kijk op en zie een houtduif op een tak zitten, niet ver van mij vandaan. Ik glimlach naar het dier en steek een rijpe braam in mijn mond. Zoet, aromatisch en ook zuur; het resultaat van een mooi zomerseizoen.
Met roodpaarse vingers stap ik niet veel later voldaan de kleine woonkeuken binnen. Net op tijd, want het begint pijpenstelen te regenen. Hij reikt mij een mok met dampende koffie aan. Ik kijk afwezig door het beslagen keukenraam naar buiten. De duif is niet meer te bekennen. Nieuwsgierig blikt hij in de emmer, pakt een braam en eet die op. ‘Die smaakt lekker!’ zegt hij opgewekt. Neuriënd zet hij een koperen pan op het vuur waarin hij de bramen stort terwijl ik plaatsneem op een keukenstoel aan de eettafel. Verstopt, achter pakken kristalsuiker, lege glazen potten en handgeschreven etiketten.