Van grote hoogte komt hij aangevlogen, blauw zwarte vleugels wijd uitgespreid, bij het landen op een essentak, ineensluitend tot een strak gestreken verenpak.
Raaf is begaan met de essennimf. Donkere kraalogen speuren met gemak langs ruwe bast, reeds door ziekte aangetast, tot hij haar verscholen tussen groene sluiers vindt; haar droeve ogen kijken, Nimf is opgeschrikt.
Zij verliest haar levenskracht bij elke zieke es die wordt weggekapt. ‘Waar moet ik heen?’ fluistert zij onhoorbaar voor menigeen.
‘Ik kom je halen’ zegt hij haar. Verderop heeft hij een jonge essenboom zien staan, die zonder nimf niet kan voortbestaan.
‘Niet alles is verloren, je moet mij geloven.’ Dan grijpt hij haar voorzichtig met zwarte klauwen vast. De nimf, wie had dat ooit gedacht, overstijgt haarzelf, met een beetje hulp vliegt zij over naar een nieuw begin, samenvloeiend met een jonge es vol levenskracht.